Rasbeschrijving: De Shetland Sheepdog (sub-pag)


                                                     Ras: Shetland Sheepdog

                                            Andere naam: Sheltie

                                     Oorsprong: Groot-Brittannië


Geschiedenis

De Sheltie is afkomstig van de Shetland eilanden in het noordoosten van Schotland. De hond is een kruising van de collie, met de Groenlandse hond en de King Charles-spaniël. In 1914 is het ras erkend door de Kennel Club te Engeland.


Uiterlijk

De Sheltie heeft een schofthoogte van 35,5 voor de teefjes tot 37 centimeter voor de reutjes. Het is een kleine, langharige gracieuze hond.


Karakter

De Shetland Sheepdog is intelligent, slim, trouw aan zijn baas, aanhankelijk, gehoorzaam en vrolijk. Hij heeft een groot uithoudingsvermogen en is redelijk gehard. Shelties zijn in het algemeen terughoudend naar vreemden. Ze zijn geschikt voor verschillende hondensporten zoals Agilty, Flyball en dog dance.


Opvoeding

De Shetland Sheepdog is in het algemeen gemakkelijk op te voeden, maar heeft een eigen wil. Hij is graag buiten bezig en is erg ondernemend en slim. Het is belangrijk, zoals bij alle honden, dat ze goed worden gesocialiseerd vanaf het moment dat ze geboren worden en vanaf het moment dat ze met 8 weken bij hun nieuwe eigenaren komen.


Beweging

Zoals de meeste honden (rassen) hebben ook de Shelties veel beweging nodig. Om ze tevreden te houden is sowieso 4x per dag een wandeling minimaal nodig, met op z'n minst 1 of 2x een uitje van minstens 1 uur. Ook is behendigheid (Agility) of Flyball een optie om zo je Sheltie in goede conditie te houden.

 

Algemeen voorkomen:

Een kleine, langharige werkhond van grote schoonheid, in geen enkel opzicht lomp of grof. Symmetrische belijning zó, dat geen enkel deel van de hond buiten verhouding is, als men de hond in zijn geheel beschouwt. De overvloedige vacht, manen en kraag, de lijn, die het hoofd vormt en de lieve uitdrukking vormen met elkaar het ideale beeld.


Karakteristieke kenmerken:

Oplettend, vriendelijk, intelligent, sterk en actief.


Temperament:

Aanhankelijk en toegewijd voor de eigenaar, afstandelijk tegenover vreemden, nooit zenuwachtig.


Hoofd en schedel:

Een zuiver belijnd hoofd, dat van boven of van opzij gezien een lange stompe wig vormt, die van het oor naar de neus smaller wordt. De breedte van de schedel moet evenredig zijn aan de lengte van de schedel en aan de lengte van de voorsnuit, waarbij het geheel in verhouding tot de maat van de hond bekeken moet worden. De schedel moet vlak zijn, matig breed tussen de oren, terwijl de achterhoofdknobbel niet mag uitsteken. De wangen vlak en vloeiend overgaand in een mooie ronde voorsnuit. De schedel en de voorsnuit moeten van gelijke lengte zijn, gemeten vanuit het binnenste van de ooghoek. De bovenkant van de schedel moet parallel lopen met de bovenkant van de snuit, met een lichte, maar duidelijke stop. Neus, lippen en oogranden zwart. De uitdrukking, die zo kenmerkend is voor het ras, wordt verkregen door het volmaakte evenwicht en samengaan van schedel en voorsnuit, de vorm, kleur en plaatsing van de ogen en juist geplaatste en gedragen oren.


Snuit:

De kaken gelijk aan elkaar, welgevormd en sterk met een goed ontwikkelde onderkaak. Lippen strak. Gebit gaaf met een volmaakte, regelmatige en compleet scharende beet, dwz.: Het bovengebit moet het ondergebit dicht overlappen en met de kaken een rechte hoek vormen. Een compleet gebit met 42 juist geplaatste tanden en kiezen is hoogst gewenst.


Ogen:

Middelmatig groot en schuin geplaatst, amandelvormig. Donkerbruin, behalve bij blue merles, waar één of beide ogen blauw mogen zijn of met blauwe vlekjes.


Oren:

Klein, matig breed bij de.aanzet, mooi dicht bij elkaar geplaatst boven op de schedel. In rust naar achter gelegd; bij aandacht naar voren gebracht en half opgericht gedragen met de tip naar voren vallend.


Hals:

Gespierd, goed gebogen, lang genoeg om het hoofd trots te kunnen dragen.


Voorhand:

De schouders zeer goed naar achter geplaatst. Bij de schoften worden zij slechts door de wervels gescheiden, maar de schouderbladen moeten schuin naar buiten aflopen zó, dat de ribben de gewenste welving kunnen hebben. Schoudergewricht goed gehoekt. Bovenarm en schouderblad ongeveer gelijk in lengte. De afstand schoft tot elleboog en elleboog tot grond moet gelijk zijn. Het voorbeen moet van voren gezien recht zijn, gespierd en goed gevormd met sterke botten. Polsen sterk en soepel.


Lichaam:

Van de schouderpunt tot aan het laagste punt van het kruis een klein beetje langer dan de schofthoogte. Borst diep, tot de punt van de elleboog reikend. Ribben goed gewelfd, terwijl de onderste helft naar beneden toe smal toeloopt, zodat de schouders en de voorbenen zich vrij kunnen bewegen. Rug recht, de lenden sierlijk gelijnd, het kruis geleidelijk naar achter aflopend.


Achterhand:

De dijen breed en gespierd, terwijl de botten van het dijbeen met het bekken een rechte hoek vormen. Het kniegewricht heeft een duidelijke hoeking, het spronggewricht is strak belijnd, scherp gebogen, fraai naar beneden aflopend, met sterke botten. Het spronggewricht moet van achter gezien recht zijn.


Voeten:

Ovaal, de zolen goed gevuld, de tenen gebogen en dicht bij elkaar.


Staart:

Laag aangezet, de staartwervels lopen puntig toe en reiken tenminste tot aan het spronggewricht. Overvloedige beharing en licht naar boven gebogen. Mag bij beweging iets hoger gedragen worden, maar nooit boven de ruglijn uitkomen. In geen geval geknikt.


Gangwerk:

Lenig, vloeiend en sierlijk, met stuwing uit de achterhand, de hond moet met zo weinig mogelijk inspanning een zo groot mogelijk oppervlak van de grond beslaan. In telgang lopen, breien, rollen of een stijf gangwerk, waarbij de benen stijf en steil op en neer worden bewogen, is hoogst ongewenst.


Vacht:

Dubbel, bovenvacht met lang, hard en recht haar, ondervacht zacht, kort en dicht. Kraag en manen zeer overvloedig, de voorbenen fraai bevederd. De achterbenen boven het spronggewricht rijkelijk met haar bedekt, onder het spronggewricht met kort haar. Snuit en voorhoofd met kort haar. Exemplaren met kortharige vacht hoogst ongewenst.


Kleur:

  - Sable:  Zandkleur (ook wel goudkleurig genoemd) tot mahoniekleurig, al dan niet met zwarte haarpunten, wat 

              darksable wordt genoemd en voortkomt uit de combinatie tricolour & sable.

  - Driekleurig-tricolour: geheel zwart, met tankleurige aftekeningen op de kop en poten en witte kraag of bles.

                                       Tricolour mag gecombineerd worden met zowel sable, blue merle, tricolour en zwart-wit.

  - Blue merle:  blauwe (zilverkleur of grijs) ondergrond met zwarte vlekjes en tankleurige aftekening in expressie en

                       op poten).

  - Zwart wit – Bi-Black: Zwart wit is het mooiste als deze een wittekraag heeft met witte poten en witte staartpunt.

  - Bi-Blue: Zie uitleg van de Blue Merle. De Bi-Blue heeft geen bruine/tankleurige aftekeningen.


Blue merle X Blue merle fokken is niet toegestaan in Nederland, dit geldt ook voor de Sable X Blue merle.


Maat:

Ideale hoogte aan de schoft gemeten: reuen 37 cm (14 ½ inch), teven 35,5 cm (14 inch). Meer dan 2 ½ cm boven of onder deze hoogte hoogst ongewenst.


Fouten:

Elke afwijking van de voorafgaande punten moet als fout worden beschouwd en hoe ernstiger de fout, des te zwaarder zal hij aangerekend worden. Opmerking: Reuen moeten twee duidelijk normale testikels hebben, die volledig in het scrotum zijn ingedaald.